-
1 mordre
mordre [mordr]♦voorbeelden:ça ne mord pas • de vis wil niet bijtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bijtenv1) bijten (in)3) aantasten5) steken [insect] -
2 pincer
pincer [pẽsee]1 knijpen2 samenknijpen ⇒ vastklemmen, op elkaar klemmen♦voorbeelden:se faire pincer • opgepakt worden, betrapt worden; 〈 ook〉 het te pakken krijgen 〈 ziekte, verliefdheid〉♦voorbeelden:v1) knijpen2) vastklemmen3) betrappen4) snijden, door merg en been gaan5) tokkelen6) toppen [plant]7) innemen [naaiwerk] -
3 accrocher
accrocher [aakrosĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) haperen2) vastmaken, vastpennen, ophangen4) licht aanrijden [auto]5) aanklampen, tegenhouden6) bemachtigen, aan de haak slaan2. s'accrocherv2) volharden, doorzetten -
4 goût
goût [goe]〈m.〉3 zin ⇒ eetlust, smaak4 voorliefde ⇒ lust, aantrekking6 stijl ⇒ manier, trant♦voorbeelden:avoir bon goût • lekker smakenavoir un goût de qc. • naar iets smaken3 faire passer le goût du pain à qn. • iemand om zeep helpen; iemand alle animo ontnemenperdre le goût de qc. • geen zin meer hebben in ietsprendre goût à • de smaak te pakken krijgen vann'avoir goût à rien • nergens zin in hebbenmettre qn. en goût • iemand lekker makenà mon goût • naar mijn smaak, naar mijn meningavoir le goût de l'ordre • van orde houden〈 spreekwoord〉 des goûts et des couleurs, il ne faut pas disputer (on ne discute pas) • over smaak (en kleur) valt niet te twistenavoir du goût pour qn. • zich tot iemand aangetrokken voelenau goût de, dans le goût de • in de stijl vanqc. dans ce goût-là • iets dergelijksde mauvais goût • van slechte smaakm1) smaak2) voorliefde, lust3) stijl, trant -
5 choper
choper [sĵoppee] -
6 poisser
-
7 prendre goût à
prendre goût à -
8 repincer
-
9 se faire pincer
se faire pincer -
10 attraper
attraper [aatraapee]1 pakken ⇒ grijpen, (op)vangen2 beetnemen ⇒ erin laten lopen, foppen3 betrappen ⇒ snappen, verrassen7 treffen ⇒ raken, vatten♦voorbeelden:attraper qn. par le bras • iemand bij de arm pakkense faire attraper • gepakt wordenil m'a bien attrapé • hij heeft me flink beetgenomen, er mooi in laten lopen3 tu serais bien attrapé si • je zou er raar, vreemd van opkijken alsque je t'y attrape! • laat ik het niet merken, waag het eens!attraper qn. à qc. • iemand op iets betrappen♦voorbeelden:v1) (beet)pakken, grijpen2) beetnemen, foppen3) betrappen, verrassen5) oplopen, opdoen [ziekte]6) halen [bus, trein]7) vatten [kou]8) treffen, raken -
11 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
12 prendre
prendre [prãdr]1 dik, hard worden ⇒ bevriezen, stollen5 lukken ⇒ aanslaan, succes hebben6 afslaan ⇒ richting, weg nemen♦voorbeelden:prendre à travers champs • dwars door de velden gaanprendre sur soi de • op zich nemen om teII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opvatten ⇒ opnemen, beschouwen4 (aan)nemen ⇒ zich verschaffen, krijgen5 aannemen ⇒ veronderstellen 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:prendre une femme de force • een vrouw verkrachten, aanrandence tissu prend bien la teinture • deze stof kan gemakkelijk geverfd worden〈 informeel〉 ça te prend souvent? • heb je daar vaker last van?〈 informeel〉 qu'est-ce qui te prend? • wat mankeert jou?, wat is er nou ineens met jou aan de hand, ben je nou helemaal?c'est à prendre ou à laisser • graag of nietil y a à prendre et à laisser • niet alles kloptprendre une personne pour une autre • iemand voor iemand anders aanzienpour qui me prenez-vous? • waar ziet u me voor aan?prendre qn. pour un savant • iemand voor een geleerde houdenle prendre de haut • het hoog opnemenprendre en bonne, en mauvaise part • goed, slecht opnemen→ temps〈 spreekwoord〉 tel est pris qui croyait prendre • die een kuil graaft voor een ander valt er zelf inon ne m'y prendra plus! • dat zal me niet meer overkomen!je vous y prends • nu heb ik je (betrapt)bien lui a pris de • hij heeft er goed aan gedaan te2 genomen, gepakt worden♦voorbeelden:s'y prendre bien, mal • het goed, slecht aanpakken, aanleggense prendre d' amitié pour • vriendschap opvatten voorpour qui te prends-tu? • wie denk je wel dat je bent?1. v1) bevriezen, stollen2) vastkoeken4) aangaan [vuur]6) afslaan7) (mee)nemen, grijpen8) opvatten9) kosten10) aannemen2. se prendrev1) bevriezen -
13 recevoir
recevoir [rəsvwaar]1 (bezoek) ontvangen ⇒ gasten uitnodigen, een feest gevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 krijgen ⇒ ontvangen, opvangen, ondergaan♦voorbeelden:recevoir une averse • in een stortbui terechtkomenrecevoir des blessures • verwondingen oplopen〈 informeel〉 qu'est-ce qu'il a reçu! • die is goed te pakken genomen!v1) ontvangen, krijgen3) onthalen
См. также в других словарях:
B&B ' t Aelsterbosch — (Эмнес,Нидерланды) Категория отеля: Адрес: Meentweg 129, 3755 PD Эмнес, Нид … Каталог отелей